De Wet Franchise komt er aan: de belangrijkste wijzigingen op een rij

Nadat de Tweede Kamer op 16 juni 2020 het Wetsvoorstel Franchise met algemene stemmen heeft aangenomen is het op 30 juni 2020 door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Dit betekent dat de nieuwe Wet Franchise aanstaande is. Het doel van de Wet Franchise is de relatie tussen de franchisegevers en franchisenemers meer evenwichtig te maken. Zoals het er nu naar uit ziet treedt de wet al op 1 januari 2021 in werking. In dit artikel bespreken wij kort de belangrijkste wijzigingen. Wat verandert er per 1 januari 2021 en waar moet u als franchisegever of franchisenemer op bedacht zijn?

Datum:  27 juli 2020

Gewijzigd  14 november 2023

Geschreven door:  Valerie Lipman

Leestijd:  +/- 2 minuten

Nadat de Tweede Kamer op 16 juni 2020 het Wetsvoorstel Franchise met algemene stemmen heeft aangenomen is het op 30 juni 2020 door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Dit betekent dat de nieuwe Wet Franchise aanstaande is. Het doel van de Wet Franchise is de relatie tussen de franchisegevers en franchisenemers meer evenwichtig te maken. Het gevolg is dat veel franchiseovereenkomsten in de retailbranche moeten worden herzien en aangepast. Zoals het er nu naar uit ziet treedt de wet al op 1 januari 2021 in werking. In dit artikel bespreken wij kort de belangrijkste wijzigingen. Wat verandert er per 1 januari 2021 en waar moet u als franchisegever of franchisenemer op bedacht zijn?

De nieuwe Wet Franchise brengt evenwicht op vier onderdelen

De wetgever is van mening dat er op dit moment teveel ongelijkheid bestaat tussen de franchisegever en de franchisenemer. De franchisenemer delft als afhankelijke en zwakkere partij te vaak het onderspit. Volgens de wetgever is het daarom van belang dat de positie van de franchisenemer wordt versterkt. Om de relatie tussen de franchisegever en franchisenemer meer in evenwicht te brengen legt de Wet Franchise de nadruk op vier onderdelen die cruciaal zijn voor evenwichtige franchise verhoudingen. Deze vier onderdelen zijn:

  1. De precontractuele uitwisseling van informatie
  2. De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst
  3. De beëindiging van de franchisesamenwerking
  4. Het overleg tussen franchisegever en franchisenemer(s)

Om deze onderdelen in de wet te verankeren worden een aantal wijzigingen doorgevoerd in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), door de invoering van een nieuwe titel (Titel 16) over de franchiseovereenkomst. We vervolgen dit artikel met het bespreken van de nieuwe wet in hoofdlijnen.

De franchiserelatie

In de nieuwe Wet Franchise staat centraal dat partijen zich gedragen als ‘goed franchisegever’ en ‘goed franchisenemer’. Dit basisprincipe bestrijkt niet alleen de aanloop naar de franchiserelatie (de zogenoemde precontractuele fase), maar ook de franchiserelatie als zodanig. Van belang in deze relatie is dat partijen jegens elkaar in redelijkheid en zorgvuldigheid optreden. De franchisegever dient naast zijn eigen belang dus ook rekening te houden met de belangen van de keten als geheel en de individuele belangen van de franchisenemer. Botsen de belangen van franchisegever en franchisenemer? Dan veronderstelt dit basisprincipe dat partijen het gesprek aangaan en zich inspannen om te komen tot een wederzijds bevredigende oplossing. De franchisenemer dient zich hierin ook constructief op te stellen. Ook van hem mag namelijk verwacht worden dat hij mee denkt in het belang van de franchiseketen. Het uitgangspunt van met elkaar omgaan in goed franchisegeverschap en goed franchisenemerschap wordt deels geconcretiseerd in de vorm van meer specifieke informatie- en overlegverplichtingen, waarover hierna meer.
[campagnes]

Informatieverstrekking

Een belangrijk oogmerk van de Wet Franchise is versterking van de informatiepositie van de franchisenemer, voorafgaand aan en tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst. De Wet Franchise bevat daartoe een opsomming van diverse onderwerpen waarover de franchisenemer in ieder geval tijdig en specifiek geïnformeerd moet worden. Maar ook niet in de opsomming opgenomen onderwerpen kunnen daar onder vallen, indien deze van belang zijn voor het uitvoeren van de franchiseovereenkomst. De franchisenemer heeft zelf ook een informatieplicht en moet bijvoorbeeld openheid van zaken geven over zijn financiële situatie, zodat de franchisegever kan inschatten of hij de noodzakelijke investeringen zal kunnen doen.

Een belangrijk punt betreft de informatieverstrekking in de precontractuele fase. De Wet Franchise verplicht niet tot het verstrekken van te verwachten omzetten of bedrijfsresultaten aan de (potentiële) franchisenemer. Wel omvat de Wet een verplichting tot het verstrekken van historische financiële vestigingsplaatsgegevens, voor zover deze redelijkerwijs beschikbaar zouden moeten zijn. Het is van belang dat de franchisenemer op een bewuste manier de juiste informatie tot zich kan nemen. Op deze manier moet worden voorkomen dat een franchisenemer instemt met een franchiseovereenkomst waarvan hij de inhoud van de opgenomen verplichtingen en de risico’s die hij in zijn bedrijfsvoering als franchisenemer kan lopen, onvoldoende kan overzien. De Wet Franchise voorziet daarom in een termijn van vier weken voor beraad, tussen het moment van ontvangst van alle relevante informatie en het moment van het sluiten van de franchiseovereenkomst (artikel 7:914 BW). Gedurende die termijn mag de conceptfranchiseovereenkomst niet worden gewijzigd ten nadele van de franchisenemer. Ook mogen in die vier weken, voorafgaand aan de beoogde ondertekening van de overeenkomst, onder meer geen investeringen of andere betalingen met het oog op de aanstaande franchiserelatie van de franchisenemer worden gevraagd.

Tegenover de informatieplicht van de franchisegever staat ook een onderzoeksplicht van de franchisenemer (artikel 7:915 BW). De franchisenemer wordt geacht de zogenoemde standstill te benutten voor zijn eigen onderzoek, waarbij hij eventueel ook deskundige ondersteuning kan inschakelen.

De franchiseovereenkomst

Naast de bepalingen omtrent informatieverstrekking, bevat de Wet Franchise een regeling omtrent twee onderwerpen waar in de praktijk veel problemen bij ontstaan: de vergoeding voor goodwill bij beëindiging van de franchiserelatie en het non-concurrentiebeding.

In de praktijk doet zich nog wel eens de situatie voor waarin de franchisenemer verplicht wordt om zijn onderneming te verkopen aan de franchisegever onder zeer ongunstige voorwaarden. Het gevolg kan dan substantieel vermogensverlies zijn of zelfs een faillissement van de franchisenemer. Om deze onwenselijke gevolgen te voorkomen dient de franchiseovereenkomst te voorzien in een vergoeding van opgebouwde goodwill, voor zover die in redelijkheid aan de franchisenemer is toe te rekenen. Let wel, deze bepaling geldt alleen als de franchisegever voor zichzelf of met het oog op overdracht aan een nieuwe franchisenemer de franchiseovereenkomst overneemt.

In de Wet Franchise wordt ook de reikwijdte van post-contractuele non-concurrentiebedingen beperkt. Dit soort bedingen beperken de franchisenemer om na afloop van de franchiserelatie bepaalde activiteiten uit te voeren. Deze bepalingen zijn nu veelal (te) ruim geformuleerd en beperken de franchisenemer. Door invoering van de Wet Franchise wordt de werking van dergelijke bepalingen beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor bescherming van de knowhow, tot concurrerende goederen of diensten, tot een periode van een jaar na afloop van de franchiseovereenkomst en het geografische gebied waarbinnen de franchisenemer de formule mocht exploiteren.

Overleg en instemming

De Wet Franchise voorziet ook in een regeling omtrent overleg. In diverse bepalingen wordt getracht de onderlinge afstemming van activiteiten tussen franchisegever en franchisenemer te optimaliseren. Dit overleg vormt ook de opmaat voor instemming door franchisenemers wanneer de franchisegever wijzigingen in de franchiseformule wil invoeren, die bepaalde financiële gevolgen heeft of kan hebben voor de franchisenemer. De franchisegever moet een mate van ruimte om zelf te kunnen handelen bij het onderhoud en de verdere ontwikkeling van de franchiseformule. In sommige gevallen kunnen beleidswijzigingen echter aanzienlijke gevolgen hebben voor de franchisenemer. Vanuit het goed franchisegeverschap bezien is het daarom niet meer dan redelijk dat hiervoor het gesprek wordt aangegaan met de franchisenemer(s). Aan de hand van vooraf vastgestelde drempelwaarden kan worden bepaald of instemming van de franchisenemer(s) is vereist.

Bij de bepaling van de hoogte van de bedoelde drempelwaarden dient met inachtneming van goed franchisegever- en franchisenemerschap bekeken te worden welke ruimte de franchisegever zich zal voorbehouden voor eigenmachtig handelen ter borging van de nodige slagkracht, en boven welke drempelwaarden vooraf redelijkerwijs overleg en instemming gewenst is. In de gevallen dat instemming vereist is, kan per geval worden onderzocht hoe eventuele nadelige gevolgen gemitigeerd of voorkomen kunnen worden.

Het is vervolgens aan de franchisegever of hij zijn voornemen aan alle franchisenemers voorlegt of aan een selectieve groep of één franchisenemer in het kader van een pilot. Voor instemming en draagvlak kan de franchisegever veel baat hebben bij een goed georganiseerd overleg van en met zijn franchisenemers via bijvoorbeeld een vertegenwoordigingsmechanisme, vooral als instemming van meerdere franchisenemers verkregen moet worden. Dit kan als er bijvoorbeeld is gekozen voor een formele franchisenemersvereniging. In dat geval kunnen de statuten van de vereniging erin voorzien dat instemming van het bestuur van deze vereniging vereist is. Vaak is deze instemming gekoppeld aan een statutaire meerderheid die vervolgens alle franchisenemers bindt die bij de vereniging zijn aangesloten.

Wat nu?

Zoals in de inleiding al opgemerkt treedt de Wet Franchise mogelijk al op 1 januari 2021 in werking. Vanaf die datum zullen franchisegevers en franchisenemers moeten voldoen aan de Wet Franchise. Ook zullen franchiseovereenkomsten in overeenstemming moeten zijn met de wettelijke bepalingen. Voor bestaande franchiseovereenkomsten geldt voor sommige bepalingen een overgangsperiode van twee jaar. Het gaat dan om de bepalingen over goodwill, het non-concurrentiebeding en het instemmingsvereiste voor wijzigingen in de franchiseformule. De bepalingen in bestaande franchiseovereenkomsten die zien op deze onderwerpen moeten binnen twee jaar na de inwerkingtreding voldoen aan de Wet Franchise. Is dat niet het geval? Dan zullen partijen om tafel moeten gaan om nieuwe afspraken te maken die wel voldoen. Voor nieuwe franchiseovereenkomsten geldt dat deze direct volledig moeten voldoen aan de Wet Franchise.

Heeft u vragen over de veranderingen op het gebied van franchise? Of wilt u advies over de impact van de wijzigingen op uw franchiseovereenkomst? Neem dan contact op met Valerie Lipman of Joost van Dongen.


Blijf scherp

Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.