Datum: 29 november 2017
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: David Nas
Leestijd: +/- 2 minuten
Belanghebbendheid en toetsing aan het criterium 'gevolgen van enige betekenis'
Om als belanghebbende op te kunnen komen tegen besluiten moeten ter plaatse van de woning van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. Deze rechtspraak (ECLI:NL:RVS:2016:737) is verder verfijnd met de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271). Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die wordt toegestaan, in beginsel belanghebbende is. Het criterium 'gevolgen van enige betekenis' dient als correctie op dit uitgangspunt. Als die gevolgen van enige betekenis wel zijn vast te stellen, maar dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt, dan is geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Om die gevolgen vast te stellen wordt onder meer gekeken naar de factoren afstand, zicht, planologische uitstraling en milieugevolgen.
De uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2017:3247) van de Raad van State biedt een mooi voorbeeld hoe deze toetsing plaatsvindt.
Op een locatie in Venray is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een mestscheidingsinstallatie, in afwijking van het bestemmingsplan. Onder meer een aantal omwonenden komen daar tegen op. Zij menen dat de milieugevolgen ernstig zijn voor het welzijn en de gezondheid in de omgeving en dat er ook een risico op besmetting van producten bestaat. Ook wordt aangevoerd dat de mestscheidingsinstallatie tot imagoschade lijdt, maar in dat argument ziet de Afdeling niets.
De omwonenden en een bedrijf dat medische producten maakt, bevinden zich op een afstand van ruim 400 meter. Zij hebben allemaal geen zicht op de bouwlocatie. En dan zet de Raad van State de volgende stap: wat zijn dan de feitelijke gevolgen die kunnen worden ondervonden en in beeld moeten worden gebracht? Omdat geen relevante stukken zijn overgelegd over besmetting met ziektes of gezondheidsaspecten beperkt de Raad van State zich tot de wel bekende aspecten waarop onderzoek is verricht en die met welzijn verband houden: luchtkwaliteit en geur. Om vervolgens aan de hand van die - in opdracht van het mestverwerkingsbedrijf - opgestelde onderzoeken de conclusie te trekken dat geen gevolgen van enige betekenis op de aspecten luchtkwaliteit en geur ontstaan voor een aantal belanghebbenden.[1] De Raad van State zegt dit overigens niet met zoveel woorden. Dat komt omdat de grenswaarden en normen die gelden voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling niet doorslaggevend zijn voor de bepaling of er gevolgen van enige betekenis zijn. Die normen doen pas mee als aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen. Wat de norm ‘van enige betekenis’, (in het algemeen of in dit geval) voor geur en luchtkwaliteit is, blijft onduidelijk.
Dat de betreffende onderzoeken worden weersproken leidt er niet toe dat de onderzoeken niet worden gebruikt om de belanghebbendheid te bepalen. In dit geval wel logisch, omdat geen volledig tegenonderzoek is overgelegd.
De consequentie is dat wordt geoordeeld dat enkele omwonenden en het bedrijf terecht niet ontvankelijk zijn verklaard, op basis van onvoldoende bestreden onderzoeken die duidelijk maken dat zij geen gevolgen van enige betekenis van de mestscheidingsinstallatie zullen ondervinden. De door de Raad van State uitgezette jurisprudentielijn leidt er in de praktijk dus toe dat al bij de beoordeling van de belanghebbendheid zeer inhoudelijk op de zaak moet worden ingegaan, inclusief het antwoord op de vraag of onderzoeken die moeten uitwijzen of er gevolgen van enige betekenis zijn op juiste wijze tot stand zijn gekomen en inhoudelijk ook deugen. En tot slot is duidelijk dat er (in tegenstelling tot de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid) geen heldere normen zijn om al dan niet ‘gevolgen van enige betekenis’ aan te nemen.
In deze uitspraak zien we dat terug waar diezelfde onderzoeken verderop inhoudelijk worden beoordeeld op grond van de beroepen die wel ontvankelijk zijn. Met exact dezelfde argumenten wordt geoordeeld dat de onderzoeken aan de besluitvorming ten grondslag konden worden gelegd, waaraan alleen nog wordt toegevoegd dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak ook geen reden heeft gezien aan de onderzoeken te twijfelen. Straks hebben we dus de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak nodig om te bepalen of iemand wel of niet belanghebbende is. Dat klinkt toch een beetje als het paard achter de wagen. Want oorspronkelijk was het de bedoeling een scheiding tussen belanghebbenden en niet-belanghebbenden te maken om al die bezwaren van niet-belanghebbenden niet meer te moeten beoordelen. In plaats daarvan moeten we een zoektocht aangaan naar de grenswaarden die de grens vormen tussen ‘gevolgen van enige betekenis’ en ‘gevolgen zonder betekenis’.
[1] De concentratie van NO2 gaat van 20,1 ug/m3 naar 20,4 ug/m3, een marginale verhoging. De geurbelasting zal 0,04 ouE/m3 98P bedragen (dat betekent 0,04 odour units volgens de Europese norm per kubieke meter lucht berekend voor 98 % van de tijd). Dat is weinig ten opzichte van een veel gebruikte norm van 0,5 ouE/m3 98P.
Wilt u zelf duidelijkheid of uw bouwplan past binnen het bestemmingsplan? Voor een vaste prijs onderzoeken onze specialisten de mogelijkheden. Klik hier voor meer informatie over onze Quickscan bestemmingsplan.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.