Datum: 01 oktober 2020
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: Emile Sahhar
Leestijd: +/- 2 minuten
Langzaam maar zeker druppelen COVID-19 gerelateerde uitspraken binnen. Daarmee wordt steeds duidelijker hoe rechters de risico’s verdelen van de COVID-19 uitbraak. Met andere woorden: wie feitelijk de rekening betaalt. Een tekenende uitspraak werd eerder deze maand gewezen tussen een schoonmaakbedrijf en een hotel.
Partijen waren een overeenkomst aangegaan uit hoofde waarvan het schoonmaakbedrijf gedurende een zekere periode schoonmaakwerkzaamheden zou verrichten voor het hotel. Na de COVID-19 uitbraak en in verband met de intelligente lockdown heeft het hotel in het voorjaar van 2020 tijdelijk haar deuren noodgedwongen moeten sluiten. Zij liet het schoonmaakbedrijf weten dat de schoonmaakdiensten gedurende de sluiting niet meer nodig waren. Het schoonmaakbedrijf maakt vervolgens aanspraak op ruim EUR 212.000,00 aan openstaande facturen voor tijdens de sluiting verrichte schoonmaakwerkzaamheden.
Partijen steggelen over de vraag of zij zijn overeengekomen dat het hotel een vast bedrag per maand zou betalen voor de schoonmaakwerkzaamheden, ongeacht de hoeveelheid verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Het schoonmaakbedrijf meent van wel, terwijl het hotel meent dat partijen zijn overeengekomen dat enkel voor de werkelijk verrichtte schoonmaakwerkzaamheden zou worden betaald. Onder meer aan de hand van de bewoordingen van de overeenkomst oordeelt de rechtbank dat het hotel niet gehouden is tot betaling van de openstaande facturen. Tot zover lijkt de zaak in de kern een gevoerde discussie over uitleg van een contractbepaling. Die discussies zijn aan de orde van de dag. Interessanter is dat de rechter een overweging ‘ten overvloede’ toevoegt.
De rechter oordeelt dat, zelfs in het geval partijen een vast bedrag per maand zouden zijn overeengekomen, het hotel waarschijnlijk een geslaagd beroep zou kunnen doen op artikel 6:258 BW. Anders gezegd: zelfs al zouden partijen een harde betalingsverplichting zijn overeengekomen, dan nog staat het hotel niet met lege handen. Zij kan, aldus de rechter in deze zaak, de rechter waarschijnlijk met succes vragen de gevolgen van een overeenkomst te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te ontbinden.
De rechter komt in dit geval tot dit oordeel, onder meer aan de hand van de omzetdaling die het hotel voor haar kiezen heeft gekregen (maar liefst een verwachte omzetdaling van 86 % versus 9 % van het schoonmaakbedrijf). Deze zaak toont aan dat rechters een helpende hand bieden aan partijen die in de knel zijn gekomen als gevolg van de COVID-19 uitbraak.
Meer weten over de gevolgen van de COVID-19 uitbraak voor contracten? Bekijk dan onze Infographic of neem contact op met Emile Sahhar of Valerie Lipman.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.