Verfijning ‘ladderjurisprudentie’: hoe moet worden omgegaan met uitwerkingsplichten in een vorig bestemmingsplan?

In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) wordt vaak gesteld dat ten onrechte geen ‘laddertoets’ is verricht. Gedoeld wordt dan op de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro, waarin voor een gemeente een verantwoordingsplicht is opgenomen voor het zuinig en verantwoord toedelen van functies.

Datum:  26 april 2017

Gewijzigd  14 november 2023

Leestijd:  +/- 2 minuten

In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) wordt vaak gesteld dat ten onrechte geen ‘laddertoets’ is verricht. Gedoeld wordt dan op de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro, waarin voor een gemeente een verantwoordingsplicht is opgenomen voor het zuinig en verantwoord toedelen van functies.

Deze verantwoordingsplicht is van toepassing als een bestemmingsplan voorziet in een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Wanneer daar sprake van is blijkt steeds duidelijker uit de jurisprudentie van de Afdeling.

Aan die jurisprudentie kan met een uitspraak van de Afdeling van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1155) een nieuw hoofdstuk worden toegevoegd. Wanneer sprake is van een ‘onbenutte planologische mogelijkheid’ moet namelijk soms toch de ‘laddertoets’ worden verricht. Daarmee verfijnt de Afdeling haar eerdere jurisprudentie.

Uitspraak bedrijventerrein ‘Harnaschpolder Zuid’

De uitspraak van 26 april 2017 gaat over een bestemmingsplan dat een bedrijventerrein van ongeveer 55 hectare tussen de rijksweg A4 en de kern van het dorp Den Hoorn mogelijk maakt. Dit gebied wordt ook wel ‘Harnaschpolder Zuid’ genoemd.

In het voorgaande bestemmingsplan waren voor deze gronden meerdere uitwerkingsplichten opgenomen. Met deze uitwerkingsplichten konden verschillende functies worden toegestaan zoals bedrijven, wonen, kantoren, of culturele en maatschappelijke voorzieningen. In het voorgaande bestemmingsplan zat daarmee al een uitwerkingsmogelijkheid om het (overgrote merendeel van het) bedrijventerrein mogelijk te maken. De vraag die de Afdeling moest beantwoorden is of – mede gelet op haar eerdere jurisprudentie – sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’.

Jurisprudentielijn Afdeling bij ‘onbenutte planologische mogelijkheden’

In eerdere uitspraken heeft de Afdeling al eens geoordeeld over ‘onbenutte planologische mogelijkheden’ in relatie tot de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’.

In de uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:489) betrof het een bestemmingsplan dat voorzag in de bouw van 145 woningen tussen de kernen ’s-Gravenzande en Naaldwijk. In het voorgaande bestemmingsplan was er al een uitwerkingplicht opgenomen, waarmee deze woningen konden worden gerealiseerd. De Afdeling zet hier een (op het eerste oog) helder uitgangspunt neer. Zij overweegt:

Het vorige plan voorzag derhalve reeds in een uitwerkingsplicht voor de bouw van woningen en biedt daarmee een planologisch onbenutte mogelijkheid. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 juli 2015, zaak nr. 201401417/1/R1, bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

Met dit uitgangspunt in het achterhoofd lijkt de conclusie in de uitspraak van 26 april 2017 te worden dat er geen sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Er is daar namelijk eveneens sprake van een ‘onbenutte planologische mogelijkheid’ waarmee het bedrijventerrein mogelijk kon worden gemaakt. De Afdeling oordeelt echter anders en verfijnt daarmee haar eerdere jurisprudentie.

Mate van keuzemogelijkheden in een uitwerkingplicht is bepalend

De Afdeling oordeelt in deze uitspraak namelijk dat

de mate waarin een uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden biedt ten aanzien van de op te nemen functies en de omvang daarvan bepalend is voor de vraag of er een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro.

De Afdeling stelt in dit geval vast dat de in het vorige plan opgenomen uitwerkingsplichten ruime keuzemogelijkheden boden ten aanzien van de in een uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan. Gekozen kon worden uit verschillende functies zoals bedrijven, wonen, kantoren of culturele of maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de omvang van de meeste van deze functies niet was gemaximeerd.

Deze ruime ‘keuzevrijheid’ brengt de Afdeling vervolgens tot de conclusie dat ‘reeds daarom’ met het toestaan van een bedrijventerrein van 55 hectare in het nieuwe bestemmingsplan wordt voorzien in een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. En daarmee dus een ladderverantwoordingsplicht geldt. Ondanks dat deze bestemming dus paste binnen de uitwerkingplicht uit het voorgaande bestemmingsplan.

Met deze uitspraak verfijnt de Afdeling haar algemene lijn dat een uitwerkingsplicht als ‘onbenutte planologische mogelijkheid’ per definitie niet tot een ladderverantwoordelingsplicht leidt. Dat kan wel degelijk het geval zijn.

Quickscan bestemmingsplan

Wilt u zelf duidelijkheid of uw bouwplan past binnen het bestemmingsplan? Voor een vaste prijs onderzoeken onze specialisten de mogelijkheden. Klik hier voor meer informatie over onze Quickscan bestemmingsplan.


Blijf scherp

Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.