De ene inrichting is de andere niet

Kan een omgevingsvergunning voor een overlastgevende varkenshouderij worden ingetrokken? Omwonenden vinden het namelijk stinken en willen de vergunning laten intrekken omdat de geurhinder ontoelaatbaar zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uitspraak en laat zien dat het nog niet zo eenvoudig is.

Datum:  02 maart 2017

Gewijzigd  14 november 2023

Leestijd:  +/- 2 minuten

In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2017 was de vraag aan de orde of een omgevingsvergunning voor een overlastgevende varkenshouderij kon worden ingetrokken. Deze uitspraak laat zien dat die vraag zich niet eenvoudig laat beantwoorden. In Nederland is namelijk de ene inrichting de andere niet.

Intrekking omgevingsvergunning kan wegens ontoelaatbare geurhinder?

In deze uitspraak ging het om een verzoek van een omwonende om de vergunning van een naastgelegen varkenshouderij in te trekken. Die zou namelijk ontoelaatbare geurhinder bij hem veroorzaken. De Afdeling loopt in de uitspraak zorgvuldig langs hoe zo’n verzoek moet worden beoordeeld.

  1. Eerst kijkt de Afdeling over wat voor soort vergunning de varkenshouderij beschikt. Dat blijkt een zogenoemde omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te zijn.
  2. De Afdeling bekijkt vervolgens welke mogelijkheden er in de Wabo zijn opgenomen om een vergunning in te trekken. Die mogelijkheid bestaat onder meer als ‘de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt’ en – kort gezegd – het aanscherpen van vergunningvoorschriften geen oplossing biedt.
  3. Dat brengt de Afdeling tot de slotvraag of de varkenshouderij een ‘inrichting’ is in de zin van de Wabo. Daar zit het interessante punt van deze uitspraak.

In Nederland komt namelijk het begrip ‘inrichting’ in verschillende wetten, zoals de Wet milieubeheer en de Wabo, voor. Maar die definitie verschilt nogal.

In de Wet milieubeheer is een inrichting “elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht”. De varkenshouderij is zonder meer een inrichting in de zin van die definitie.

Maar in de Wabo vallen bedrijven waarvoor (alleen) een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) bestaat niet onder het begrip ‘inrichting’. En daarmee is de varkenshouderij dus geen ‘inrichting’ als bedoeld in de Wabo. En juist in die wet staan de intrekkingsgronden limitatief opgenomen. Dat kan volgens de Afdeling maar tot een conclusie leiden.

Conclusie: de ene inrichting is de andere niet

Die conclusie is dat er in deze zaak geen mogelijkheid bestaat – ook al zou er inderdaad sprake zijn van onaanvaardbare geurhinder – om de vergunning van de varkenshouderij op grond van de Wabo in te trekken.

De Afdeling geeft daarbij nog een les. Voor zover dit een omissie betreft is het niet aan de bestuursrechter, maar aan de wetgever om aan de limitatief bedoelde opsomming een intrekkingsgrond toe te voegen.

Zolang dat niet gebeurt betekent dat dat een OBM-vergunningplichtig bedrijf wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is, maar geen inrichting in de zin van de Wabo.


Blijf scherp

Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.