Datum: 28 mei 2021
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: Joost van Dongen
Leestijd: +/- 2 minuten
De nieuwe Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) treedt op 1 juli 2021 in werking. De WBTR regelt het bestuur en toezicht voor diverse rechtspersonen waaronder; stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Hoewel voor wat betreft regelgeving van deze rechtspersonen voor een groot deel kan worden geput uit al bestaande regels uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zorgt de komst van de WBTR voor nadere regels die specifiek zien op de stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij. Deze regels worden geïmplementeerd door uitbreiding en aanpassing van bestaande regels in Boek 2 BW en gelden vervolgens voor alle rechtspersonen in Nederland. Hierdoor wordt het rechtspersonenrecht nog meer geüniformeerd en verduidelijkt.
De belangrijkste wijzigingen zijn als volgt:
Hieronder bespreek ik een aantal van deze wijzigingen meer uitgebreid.
De inwerkingtreding van de WBTR zorgt voor een wettelijke basis voor de keuze voor een monistisch bestuur bij de stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborg maatschappij. Sinds 2013 geeft de wet aan de naamloze vennootschap (NV) en besloten vennootschap (BV) al de mogelijkheid om te kiezen voor een monistisch bestuursmodel. Deze mogelijkheid kent de wet (vooralsnog) niet voor andere rechtspersonen en dat werd in de praktijk als een gemis ervaren. Bij een monistisch bestuursmodel bestaat er geen afzonderlijk toezichthoudend orgaan (raad van toezicht of raad van commissarissen) die het bestuur controleert. Deze toezichthoudende functie wordt bij een monistisch bestuursmodel vervuld door niet-uitvoerende bestuurders die onderdeel zijn van het bestuur. Het bestuur kent in wezen twee soorten bestuurders, namelijk: niet-uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. De uitvoerende bestuurders zijn belast met het dagelijkse bestuur van de rechtspersoon, terwijl de niet-uitvoerende bestuurders toezicht houden op de uitvoerende bestuurders. Het belangrijkste voordeel van dit bestuurssysteem is dat niet-uitvoerend bestuurders meer betrokken zijn bij de het dagelijks bestuur en dus ook nauwer toezicht kunnen houden op het bestuur, wat uiteindelijk de gang van zaken binnen de rechtspersoon ten goede komt.
De WBTR creëert een uniform richtsnoer aan de hand waarvan bestuurders en commissarissen hun taken dienen te vervullen. Een dergelijk richtsnoer bestaat al in Boek 2 BW voor de NV en de BV waarvoor is bepaalt dat bestuurders en commissarissen zich dienen te richten naar het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De wet kende dit richtsnoer niet expliciet voor bestuurders of commissarissen van overige rechtspersonen. De WBTR creëert een uniform richtsnoer voor alle rechtspersonen, met als gevolg dat alle bestuurders en commissarissen van rechtspersonen zich moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Door dit richtsnoer te uniformeren wordt ook de bestaande jurisprudentie met betrekking tot de NV en de BV omtrent dit onderwerp van toepassing op de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij en de stichting. Ondanks het feit dat er binnen een stichting of vereniging vele andere belangen een belangrijke rol kunnen spelen (denk aan die van leden bij een vereniging, donateurs of bijvoorbeeld schuldeisers) is de wet duidelijk; het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie dient bij het besturen en toezichthouden in beginsel voorop te staan.
Met de komst van de WBTR wordt expliciet vastgelegd wat een bestuurder of commissaris dient te doen in het geval er sprake is van een tegenstrijdig belang bij besluitvorming. Aangezien er op dit moment onnodige verschillen tussen verschillende rechtspersonen bestaan omtrent de tegenstrijdig- belangregeling wordt deze regeling gelijk getrokken met de regel die thans geldt voor de NV en de BV. Dit betekent dat voor alle bestuurder en commissarissen straks geldt dat zij niet mogen deelnemen aan beraadslaging en besluitvorming over het betreffende onderwerpen wanneer zij een tegenstrijdig belang hebben. Indien alle bestuurders een tegenstrijdig belang hebben, kunnen zij geen besluit nemen. In dat geval verschuift de beslissingsbevoegdheid naar de raad van commissarissen. Als er geen raad van commissarissen is, komt de bevoegdheid bij de algemene vergadering te liggen. Voor de commissarissen gelden overeenkomstige regels: commissarissen met een tegenstrijdig belang mogen niet deelnemen aan de beraadslaging en de besluitvorming. Wanneer alle commissarissen een tegenstrijdig belang hebben, komt de beslissingsbevoegdheid te liggen bij de algemene vergadering. Is er geen algemene vergadering (zoals bij een stichting) of is er geen raad van toezicht, dan mag het besluit alsnog worden genomen door het bestuur (ook al is er dus een tegenstrijdig belang). Wel dienen dan schriftelijk de overwegingen te worden vastgelegd die aan het besluit ten grondslag liggen. In de statuten kan overigens anders worden bepaald. Zo kan er in de statuten een bepaling worden opgenomen dat het bestuur toch mag besluiten bij een tegenstrijdig belang.
De regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in geval van faillissement zijn op dit moment verspreid door Boek 2 BW geregeld. Met de komst van de WBTR wordt er een duidelijke en algemene regeling omtrent aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in faillissement beoogt. Meer concreet betekent dit dat de regeling voor onbehoorlijk bestuur (denk aan het niet voldoen van de administratieverplichtingen of de verplichting tot publicatie van de jaarrekening) bij faillissement ook geldt voor bestuurders en commissarissen van informele verenigingen en van verenigingen en stichtingen die niet onderworpen zijn aan de heffing van de vennootschapsbelasting. Onbezoldigde bestuurders of commissarissen krijgen op grond van de WBTR meer bescherming zodat vrijwilligers er niet van worden weerhouden dergelijke functies te bekleden. Zo geldt het voornoemd bewijsvermoeden dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur als er niet is voldaan aan de administratieverplichtingen of de verplichting tot publicatie van de jaarrekening niet voor onbezoldigde bestuurders van niet-commerciële verenigingen, informele verenigingen (verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte) of stichtingen. Een dergelijk uitzondering geldt ook voor onbezoldigde commissarissen van deze rechtspersonen.
De WBTR introduceert een aangepaste regeling voor ontslag van een stichtingsbestuurder door de rechter. Hiermee worden de mogelijkheden om een bestuurder van een stichting door een rechter te laten ontslaan in vergaande mate verruimd. Voorheen kon de rechter een bestuurder van een stichting pas kon ontslaan wanneer er redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de onrechtmatigheid van het handelen van de bestuurder of wanneer er sprake was van financieel wanbeheer. Op grond van de WBTR kan een rechter een bestuurder ontslaan wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet geduld kan worden, wegens het niet of niet behoorlijk voldoen aan een bevel van de voorzieningenrechter of wegens andere gewichtige redenen. Deze regeling is ook van toepassing op de commissaris.
Een rechtspersoon zonder bestuur is een onwenselijke situatie. Vandaar dat de WBTR de verplichting in het leven roept dat de statuten voorschriften moeten bevatten voor de gevallen er sprake is van ontstentenis (een bestuurder houdt op bestuurder te zijn) of belet (een bestuurder kan of mag zijn functie tijdelijk niet uitoefenen) van alle bestuurders. Voorts kunnen de statuten ook voorschriften bevatten in het geval er sprake is van ontstentenis of belet van een of meer bestuurders. Wat onder belet wordt verstaan kan nader in de statuten bepaald. Degene die bij ontstentenis of belet van bestuurders ingevolge een statutaire regeling is aangewezen tot het verrichten van bestuursdaden, wordt voor wat deze bestuursdaden betreft door de wet met een bestuurder gelijkgesteld. De verplichting voor het opnemen van een statutaire regeling omtrent ontsteltenis of belet van alle bestuurders geldt pas vanaf de eerstvolgende statutenwijziging na de inwerkingtreding van de WBTR. Indien er dus nog geen statutaire regeling omtrent ontstentenis of belet is, kan bij de eerstvolgende statutenwijziging hierin worden voorzien.
Heeft u vragen over de gevolgen van de WBTR voor uw stichting of vereniging? Neem dan contact op met een van onze advocaten Emile Sahhar of Joost van Dongen.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.