Datum: 31 oktober 2018
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: Rudi Minkhorst
Leestijd: +/- 2 minuten
Het afgelopen jaar heeft de Raad van State zich vaak gebogen over de vraag of sprake was van een aanvraag omgevingsvergunning of niet. Sommige ontwikkelaars en vastgoedeigenaren proberen met enige regelmaat verdekt een omgevingsvergunning aan te vragen. Het doel is duidelijk: zij hopen dat het college niet doorheeft dat sprake is van een aanvraag voor een omgevingsvergunning en dat er vervolgens een vergunning van rechtswege ontstaat. Dat rechters hier niet van gediend zijn was al duidelijk, maar nu maakt de Raad van State met deze praktijken korte metten.
In de casus die voorlag in de uitspraak van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:RvS:2018:3541), had de eigenaar van een pand waarin een autobedrijf was gevestigd een briefje aan het college gestuurd, waarin hij aangaf voor het autobedrijf ter plaatse geen toekomst te zien en het college vroeg mee te werken om de bestaande bebouwing ter plaatse te mogen gebruiken voor reguliere detailhandel. In vergelijking met eerdere "aanvragen" die in andere procedures bij de Raad van State aan bod zijn geweest, betrof dit een betrekkelijk helder verzoek van de eigenaar van het perceel. Desalniettemin maakt de Afdeling ook met deze brief korte metten.
Hoewel de gebruikelijke weg voor het aanvragen van een omgevingsvergunning het Omgevingsloket online (OLO) is, is in vele uitspraken bevestigd dat het niet verplicht is om een omgevingsvergunning via het OLO aan te vragen. Het is denkbaar dat een omgevingsvergunning aangevraagd wordt middels een brief aan het college. Met deze uitspraak wordt wel duidelijk dat aan een dergelijke brief zware eisen worden gesteld.
In de eerste plaats is de enkele mededeling dat planologische medewerking wordt verzocht onvoldoende voor het oordeel dat een aanvraag omgevingsvergunning is gedaan. De Afdeling geeft daarbij nog aan dat zelfs als in de brief gesproken wordt over een omgevingsvergunning, dat nog onvoldoende is om te spreken van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Bepalend is of in de brief eenduidig en ondubbelzinnig kenbaar is gemaakt dat beoogd is een aanvraag voor een omgevingsvergunning te doen. In het geval sprake is van een summiere en globale omschrijving van het initiatief is daarvan in elk geval geen sprake, aldus de Raad van State.
Uit deze uitspraak blijkt derhalve duidelijk dat de Raad van State niet gediend is van vage briefjes, die voor omgevingsvergunningaanvraag door zouden moeten gaan. Indien een vastgoedeigenaar of ontwikkelaar dus een aanvraag omgevingsvergunning buiten het OLO wil doen, dient dit in elk geval een brief te zijn waaruit duidelijk blijkt dat het een aanvraag is, en wat het initiatief precies behelst. Dit zou bijvoorbeeld kunnen met duidelijke tekeningen en/of een gedetailleerde omschrijving van het initiatief.
Indien een vastgoedeigenaar ervoor kiest een aanvraag niet via het OLO te doen,heeft deze duidelijk de schijn tegen en zal de Raad van State kritisch beoordelen of wel sprake is van een aanvraag.
Gelet op deze uitspraak en de hieraan voorafgaande uitspraken van de Afdeling doen vastgoedeigenaren en ontwikkelaars er dus verstandiger aan om een aanvraag om omgevingsvergunning “gewoon” via het OLO in te dienen.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.