Datum: 20 juni 2019
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: Juuk Hulshof
Leestijd: +/- 2 minuten
De meeste initiatiefnemers van een bouwplan stellen het op prijs als het bevoegd gezag daarover niet te kritisch is en de benodigde omgevingsvergunning daarvoor vrij eenvoudig verleent. Na vergunningverlening met de reguliere voorbereidingsprocedure mag namelijk meteen met de bouw worden begonnen. Als er bezwaarmakers op de loer liggen, doe je er als initiatiefnemer echter goed aan ook zelf kritisch te zijn op de vergunningverlening of in ieder geval rustig aan te doen met de bouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1953). Daarin werd de vernietiging van een omgevingsvergunning voor een reeds gerealiseerd bedrijfspand en een uitwegvergunning voor een al aangelegde uitrit bevestigd.
Een meubelgroothandel in Uden wil op een stukje onbebouwd terrein naast haar twee bestaande bedrijfshallen een derde bedrijfshal met laaddoks oprichten. Het terrein grenst aan de andere zijde aan een tuincentrum. Voor het bouwplan moet worden afgeweken van het bestemmingsplan. Het bouwplan overschrijdt de in de planregels voorgeschreven minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 meter namelijk. Ontsluiting van het terrein om logistieke redenen niet plaatsvinden via de bestaande uitweg van de meubelgroothandel. De laaddoks zijn aan de zijde van het tuincentrum geprojecteerd en op het terrein lijkt te weinig ruimte de vrachtwagens om de nieuwe bedrijfshal te manoeuvreren. Zodoende is nieuwe ontsluiting en daarmee een uitwegvergunning benodigd. Beide worden verleend en zowel de bedrijfshal als de uitweg zijn vervolgens gerealiseerd. Het naastgelegen tuincentrum is het daar echter niet mee eens en maakt bezwaar.
Om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen heeft het college toepassing gegeven aan een ‘binnenplanse’ afwijkingsbevoegdheid. Die biedt de mogelijkheid geringe overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen toe te staan. De vraag rijst echter of die minimaal in acht te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 meter wel een bouwgrens is zoals in de planregels is gedefinieerd. In beroep beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend en de Afdeling bevestigt dit. De vergunde bebouwing overschrijdt geen bouw- of bestemmingsgrenzen, maar is simpelweg te dicht bij een perceelgrens voorzien. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid waar het college toepassing aan heeft gegeven, ziet niet op deze situatie en een dergelijke afstandseis is dus geen bouwgrens.
De vergunninghouder betoogt nog dat uit een eigen, nieuwe inmeting blijkt dat de bedrijfshal voldoet aan de afstandsgrens, zodat er helemaal geen strijd met het bestemmingsplan is. Dat brengt de Afdeling echter niet van haar stuk. Omdat pas in hoger beroep is gesteld dat aan de minimale afstandseis uit het bestemmingsplan wordt voldaan en omdat niet is vast te stellen of de inmeting van vergunninghouder op de kadastrale foto juist is, gaat de Afdeling echter uit van de inmeting van het college.
De vernietiging van de omgevingsvergunning door de rechtbank houdt dus stand.
Doorgaans kent een gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening een vergunningplicht voor het aanleggen van een uitweg. Deze uitwegvergunning moet worden verleend, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. Die weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd en hebben bijvoorbeeld betrekking op het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Wat daaronder moet worden verstaan kan in beleidsregels nader worden uitgewerkt. Dat heeft het college in dit geval gedaan en één van die beleidsregels is dat in en nabij bochten het niet wordt toegestaan een uitweg aan te leggen, aangezien de verkeersveiligheid daardoor in gevaar kan komen.
Zoals te zien is op bovenstaande satellietfoto, is de uitweg gelegen nabij een bocht. Los van de vraag of de uitweg voldoende veilig is, had het college de uitwegvergunning vanwege zijn eigen beleid moeten weigeren dan wel moeten motiveren waarom in dit geval van dat beleid zou moeten worden afgeweken. Dat heeft het college niet gedaan, zodat de rechtbank ook deze vergunning heeft vernietigd. Daar komt nog bij dat ook feitelijk vragen kunnen worden gesteld bij de verkeersveiligheid. Zo blijkt dat het manoeuvreren van de vrachtwagens niet op eigen terrein kan plaatsvinden en dat de vrachtwagens vanaf de openbare weg achteruit de inrit moeten oprijden, waarbij ze ook nog een vrijliggend fietspad doorkruisen.
Het betoog van de vergunninghouder dat er kort gezegd op neerkomt dat deze bocht geen bocht is als bedoeld in de beleidsregels, kan hem niet baten. De beleidsregels maken geen onderscheid maakt in soorten bochten, zodat het op elke bocht van toepassing is. Verder kan een achteraf (in hoger beroep) opgestelde notitie, waaruit zou blijken dat de situatie wel veilig is, volgens de Afdeling niet meer gelden als motivering van het besluit van het college.
Ook al wringt vergunninghouder zich dus in allerlei bochten: ook de vernietiging van de uitwegvergunning door de rechtbank houdt stand.
Het college is door de Afdeling opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Hoewel vergunningverlening in beide gevallen nog steeds mogelijk is, geldt voor de uitwegvergunning dat (aanzienlijk) beter zal moeten worden onderbouwd waarom de situatie (toch) voldoende verkeersveilig is en waarom van het uitwegbeleid wordt afgeweken. Als het college niet meer wenst mee te werken, heeft de vergunninghouder wel een probleem. Zonder uitweg heeft hij immers niet veel aan zijn bedrijfshal met laaddoks.
Voor de te korte afstand tot de perceelsgrens laat de Afdeling laat in het midden of de omgevingsvergunning daarvoor in heroverweging met toepassing van de kruimelgevallenregeling kan worden vergund, dan wel dat daarvoor de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen. Indien de belangen goed worden afgewogen zou het in ieder geval nog mogelijk moeten zijn de bedrijfshal op een andere grondslag te vergunnen. Dan moet het college daaraan nog wel willen meewerken. Anders is niet uitgesloten dat een deel van de bedrijfshal moet worden verwijderd. Kortom: in Uden is men nog wel even druk hiermee.
De les van deze uitspraak is dat je als initiatiefnemer kritisch moet blijven op verleende vergunningen, ook als het bevoegd gezag bereid is mee te werken. Als je meer duidelijkheid wil verkrijgen over de juridische houdbaarheid van een vergunning en er toch al bezwaarmakers op de loer liggen, kan bijvoorbeeld een verzoek om een voorlopige voorziening worden uitgelokt zodat de rechter zich al snel over de vergunning kan buigen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Wilt u zelf duidelijkheid of uw bouwplan past binnen het bestemmingsplan? Voor een vaste prijs onderzoeken onze specialisten de mogelijkheden. Klik hier voor meer informatie over onze Quickscan bestemmingsplan.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.