Datum: 13 juli 2020
Gewijzigd 14 november 2023
Geschreven door: Emile Sahhar
Leestijd: +/- 2 minuten
Onlangs schreef ik over de certificering van aandelen en hoe dergelijke constructies change of controle clausules kunnen triggeren, met alle gevolgen van dien. In deze blog bespreek ik de vraag in hoeverre een beklemde certificaathouder met een uittredingsvordering van zijn mede certificaathouder(s) kan vorderen dat zijn certificaten worden overgenomen.
Een aandeelhouder die door gedragingen van zijn medeaandeelhouder(s) zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad, dat in redelijkheid niet langer van hem kan worden gevergd dat hij aandeelhouder blijft, kan van die medeaandeelhouder(s) vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen. Dit is de toetsingsmaatstaf van de wettelijk verankerde uittredingsvordering. De uittredingsvordering kan een effectief instrument zijn om uitgekocht te worden in een vennootschap. Het punt is echter dat de uittredingsvordering is geschreven voor aandeelhouders. Certificaathouders die een uittredingsvordering instellen, kregen tot voor kort nul op het rekest (in de kern omdat de wet (nog) niet voorziet in een grondslag voor certificaathouders). Daarin lijkt een verschuiving op te treden, omdat de Ondernemingskamer enige tijd geleden heeft aangenomen dat ook een certificaathouder met succes een uittredingsvordering kan instellen.
De casus. Twee echtelieden (X en Y) dreven samen een onderneming in de vorm van een VOF. Die onderneming wordt op enig moment ingebracht in een besloten vennootschap, waarvan X en Y gezamenlijk bevoegd statutair bestuurders zijn. De aandelen worden gehouden in een verhouding 60 % (X) 40 % (Y). Op enig moment brengen X en Y deze aandelen middels een certificering onder in een Stichting Administratiekantoor (hierna: “STAK”), die op haar beurt certificaten van aandelen uitgeeft aan X en Y in dezelfde verhouding als waarin zij aandelen hielden. De vennootschappelijke structuur zag er schematisch als volgt uit:
Een paar jaar na de certificering wordt de echtscheiding tussen X en Y uitgesproken, waarna een conflictueuze afwikkeling volgt. De gewezen echtelieden bestoken elkaar over en weer met diverse procedures, waaronder 4 (!) kort geding procedures waarop bovendien nog eens meerdere keren hoger beroep wordt ingesteld. Tussen de regels van het arrest door valt te lezen dat de kern van de procedure is dat X eigenhandig diverse vorderingen van de Vennootschap aan zichzelf laat uitkeren. Daarbij gebruikmakend van een belangrijk statutair vastgelegde stemverhouding in het bestuur van de STAK: deze was namelijk gelijk aan het aantal certificaten dat X en Y hielden. Anders gezegd: X had steeds de meerderheid in de besluitvorming binnen het bestuur van de STAK.
Door de inrichting van de governance van de Vennootschap en de STAK kwam Y muurvast te zitten. Bij de rechtbank stelt Y daarom een uittredingsvordering in, maar krijgt daar nul op het rekest. De rechtbank oordeelt – samengevat – dat de uittredingsvordering van Y niet kan worden toegewezen vanwege de hoedanigheid van Y als certificaathouder. Y gaat tegen het vonnis in hoger beroep bij de Ondernemingskamer en met succes.
Hoewel de Ondernemingskamer uitdrukkelijk niet in algemene zin oordeelt over de vraag of de uittredingsvordering uitsluitend bedoeld is voor aandeelhouders en niet ook voor certificaathouders, wijst zij in dit specifieke geval de uittredingsvordering toe. De Ondernemingskamer oordeelt dat een analogische toepassing in dit geval geoorloofd is, omdat de positie van X en Y als certificaathouders in dit geval zeer vergelijkbaar is met de positie van aandeelhouders.
Hoewel er dogmatisch het nodige valt af te dingen op dit oordeel, is de analoge toepassing in dit geval begrijpelijk. Het bestuur van een STAK oefent het stemrecht uit op de aandelen die de STAK houdt in een vennootschap. Aangezien de eigendomsverhouding op certificaathouder niveau gelijk was aan de stemverhouding in het bestuur van de STAK, was er voor wat betreft de zeggenschap op aandeelhoudersniveau van de vennootschap feitelijk nauwelijks verschil met een vennootschappelijke structuur waarin geen STAK zou zijn tussengeschoven.
Een certificaathouder kan onder omstandigheden van zijn mede certificaathouder verlangen dat deze zijn certificaten overneemt. Wil zo een vordering kans maken, dan moet – met het arrest van de Ondernemingskamer in het achterhoofd – worden aangevoerd dat de situatie van de certificaathouders in kwestie zeer vergelijkbaar is met die van aandeelhouders als ware er geen STAK-constructie. Dat kan doordat certificaathouders onderling afwijkende afspraken hebben gemaakt. Graag check ik met u, aan de hand van de administratievoorwaarden van de STAK en eventuele certificaathouder overeenkomsten, of dat in uw geval aan de orde is.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.