Is legesheffing nog toegestaan als de kosten al via een anterieure overeenkomst kunnen worden verhaald?
In het omgevingsrecht zijn leges vaak een heet hangijzer; vooral wanneer het gaat om de vraag welke kosten wel en niet in rekening mogen worden gebracht door gemeenten. De recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over de heffing van leges in relatie tot een anterieure overeenkomst (de dato 17 februari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:795, gepubliceerd op 13 maart 2025) is hier een duidelijk voorbeeld van. De uitspraak schept duidelijkheid over de verhouding tussen het privaatrechtelijke kostenverhaal en de publiekrechtelijke legesheffing. Madelon Boes bespreekt deze uitspraak in onderstaande blog.
Datum: 01 april 2025
Gewijzigd 01 april 2025
Geschreven door: Madelon Boes
Leestijd: +/- 2 minuten
De casus valt nog onder het ‘oude recht’, dus onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en niet onder de Omgevingswet. Op 16 december 2020 diende eiser een verzoek in voor een principe-uitspraak over de herbouw van een woning in Deurne, waarop het college op 10 juni 2021 positief reageerde (mits het bouwplan aan de welstandscommissie werd voorgelegd en een anterieure overeenkomst werd ondertekend). Voor dit principeverzoek legde de gemeente op 23 april 2021 leges van € 3.534,10 op, welke door eiser zijn betaald. Op 13 juli 2021 vroeg eiser vooroverleg aan, waarvoor op 21 juni 2022 leges van € 2.388,00 werden opgelegd. Ook deze leges zijn door eiser betaald. Daarna diende eiser op 23 december 2021 een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor het herbouwen van de woning en het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Op 4 oktober 2022 werd de anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend, waarbij eiser € 7.377,15 moest betalen voor gemeentelijke kosten, verminderd met de betaalde leges voor het principeverzoek. Op 6 december 2022 verleende het college de omgevingsvergunning.
In maart 2023 ontving eiser een aanslag van de gemeente voor de behandeling van de omgevingsvergunning. De totale leges bedroegen € 18.301,23, waarvan € 9.765,15 was gerelateerd aan de activiteit “het handelen in strijd met het bestemmingsplan” (hierna: “het RO-deel”) en € 10.924,08 voor “het bouwen van een bouwwerk” (bouwdeel). De al betaalde leges voor het vooroverleg werden hierop in mindering gebracht, maar eiser was van mening dat ook de leges voor de principe-uitspraak in mindering gebracht moesten worden, omdat dit was afgesproken in de anterieure overeenkomst.
De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte de leges voor het RO-deel via een legesaanslag had geheven. De rechtbank stelde dat het sluiten van de anterieure overeenkomst al betekende dat de kosten voor de planologische beoordeling op basis van de Wro langs privaatrechtelijke weg werden verhaald. Dit betekende dat de leges voor het RO-deel niet meer via een legesaanslag geheven mochten worden, ongeacht het feit dat er geen factuur was gestuurd. Het moment van het sluiten van de overeenkomst was bepalend voor het kostenverhaal, niet het versturen van een factuur.
Verder oordeelde de rechtbank dat de leges voor de principe-uitspraak van € 3.534,10 niet in mindering gebracht hoefden te worden op de aanslag, aangezien de verrekening van deze leges geen grondslag had in de Legesverordening 2021.
De uitspraak bevestigt dat gemeenten niet twee keer mogen innen voor dezelfde diensten en benadrukt het belang van scherpte bij het betalen van leges. Wanneer er al een overeenkomst is gesloten waarin kosten voor een planologische beoordeling worden geregeld, is het zaak om erop te letten dat deze kosten niet dubbel worden geheven via een legesaanslag.
Wilt u weten of uw situatie vergelijkbaar is met bovenstaande? Of heeft u (andere) vragen over de verhouding tussen het privaatrechtelijke kostenverhaal en de publiekrechtelijke legesheffing? Neem dan contact op met één van onze specialisten op het gebied van omgevingsrecht.